Was het de bedoeling om de Molukkers naar Nederland te halen?
In de jaren 50 van de vorige eeuw was er weinig werkgelegenheid in Nederland. De Nederlandse regering voerde vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw een intensief emigratiebeleid. Nederlandse emigranten werden bestempeld als pioniers die de Nederlandse waarden in andere landen zouden uitdragen. Andere landen moest dus blij zijn met ondernemers, boeren en arbeiders uit Nederland. Dit staat in schril contrast met het Nederlandse immigratiebeleid. Uit kamerstukken uit de jaren viertig van de vorige eeuw blijkt dat de Nederlandse politiek helemaal niet zo blij was met de vele ’gekleurde’ Indische Nederlanders en Molukkers die mogelijk naar Nederland zouden komen vanwege ‘aangeboren verschillen’. De problemen rondom het uiteindelijk niet kunnen demobiliseren van Molukse KNIL-soldaten heeft Nederland daardoor zelf in gang gezet.
‘Nederlandse pioniers over de wereld’
De Nederlandse regering voerde vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw een intensief emigratiebeleid. Er was weinig werk in Nederland. Nederlandse emigranten werden bestempeld als pioniers die de Nederlandse waarden in andere landen zouden uitdragen.
Inheemse Nederlandse onderdanen
Vanwege de onafhankelijkheid Republik Indonesia moest bepaald worden wie de Nederlandse nationaliteit zou behouden en wie Indonesisch staatsburger zou worden. Kort voor de onafhankelijkheid van de Republik Indonesia in augustus 1949 werden ook de zorgen over het mogelijk noodgedwongen insluiten van Molukkers in Nederland uitvoerig besproken. Het koloniale Indische nationaliteitsrecht gold daarbij als maat voor ‘verbondenheid met een natie’:
De consequentie was dus ook dat Molukkers die aan Nederlandse zijde hadden gevochten Indonesisch staatsburger werden. Dit was mogelijk omdat deze mensen juridisch gezien geen Nederlander waren, maar enkel ‘inheemse Nederlandse onderdanen’.
Stilzwijgende uitsluiting
Zoals eerder vermeld staat het emigratiebeleid van Nederland uit die tijd in schril contrast met het eigen immigratiebeleid. Het leek er vooral op dat Nederland de postkoloniale erfenis niet wilde aanvaarden. De reden van intensieve Nederlandse emigratiebeleid was de schaarste op de arbeidsmarkt. Maar uit kamerstukken blijkt dat naast economische omstandigheden ook de etniciteit van Indische Nederlanders en Molukkers een rol speelden. Regering en Tweede Kamer stonden namelijk vooral afwijzend tegenover de vestiging van gekleurde Indische Nederlanders en Molukkers. Dit terwijl de blanke Nederlanders uit voormalig Nederlands-Indië van harte welkom waren.
Nederlandse onderdanen als lijdend voorwerp
Dit staat in schril contrast met het Nederlandse immigratiebeleid. Uit kamerstukken uit de jaren viertig van de vorige eeuw blijkt dat de Molukkers worden geroemd, omdat ze zeer loyaal aan Nederland waren geweest. Maar uit die stukken blijkt ook dat de Nederlandse politiek én regering helemaal niet zo blij was met de vele ’gekleurde’ Indische Nederlanders en Molukkers die mogelijk naar Nederland zouden komen. Uit de stukken blijkt nergens dat de Molukse KNIL-militairen door een verstoorde relatie met de Indonesische staat het Indonesische staatsburgerschap zouden aanwijzen.
Enkele leden van de Eerste Kamer merkten nog wel op dat een kleine groep - waarschijnlijk officieren - juist wél de Nederlands nationaliteit wil behouden, maar ook hier stond Nederland niet voor open.
Bedankt voor de dienstjaren, voeg je bij de vijand
Gedurende de ontwikkelingen in Nederlandsen verbleven de circa 12.500 Molukkers - voormalig militairen van het KNIL en hun families, in tijdelijke kampen op Java. Het koloniale leger was overbodig geworden en Nederland wilde hiervan af. De Nederlandse regering deed er daarom van alles aan om hen ervan te overtuigen toch Indonesische staatsburgers te worden. Zowel praktisch als politiek was het voor Nederland aanvaardbaar om van deze mensen te eisen om zich in de Republik Indonesia te laten demobiliseren. De Molukse leiders wezen dit destijds logischerwijs af, omdat zij inmiddels een eigen staat hadden uitgeroepen.
Molukkers naar Nederland na juridische strijd
Er ontstond een juridische strijd tussen de Molukkers (onder leiding van de heer F.A. Aponno) en de Nederlandse regering. De Molukkers wilden niet ‘zonder hun toestemming’ worden gedemobiliseerd op Indonesisch grondgebied. Op 21 december 1950 werd het vonnis van het kort geding uitgesproken waarin:
Door het vonnis konden de Molukkers niet tegen hun zin op Java gedemobiliseerd worden, maar ook niet op Ambon. Als tussenoplossing stuurde de Nederlandse regering de Molukkers ‘tijdelijk’ naar Nederland’. Toenmalig minister Peters van Uniezaken en Overzeese Rijksdelen noemde het destijds ‘de slechtst denkbare oplossing.’
Tijdelijk verblijf
De overtocht van Molukkers was dus onbedoeld en zeker niet een aanloop om ze onderdeel te laten uitmaken van de Nederlandse samenleving. Voor de regering was het beleid dat de Molukkers uiteindelijk zouden terugkeren naar Indonesië. De regering legitimeerde haar eigen beleid door - naast de lastige arbeidsmarkt - ook aangeboren verschillen tussen Molukkers en de Nederlanders te suggereren. Minister Peters zei het in 1951 als volgt:
Langer verblijf dan verwacht
Vanaf eind jaren 50 werd duidelijk dat het tijdelijk verblijf van de Molukkers permanenter zou zijn. Mede hierom werd in deze periode opdracht gegeven om te onderzoeken op welke manier de Molukkers de woonoorden konden verlaten.
Bronnen
Kamerstukken II, 1959-1960, 5700 (XII), nr. 2, p. 12
Kamerstukken I 1949-1950, 1478, p. 17
Kamerstukken II 1950-1951, 1900 (XIIIB), nr. 9, p. 10-11
Kamerstukken II 1950-1951, 1900 (XIIIB), nr. 9, p. 11
Kamerstukken II, 1951-1952, 2300 (XII), nr. 7, p. 12
Kamerstukken II, 1955-1956, 4100 (XII), nr. 2, p. 11
Kamerstukken II, 1959-1960, 5700 (XII), nr. 2, p. 12
Handelingen II, 1964-1965, p. 1015
Over de instabiele betekenis van staatsburgerschap, staatloosheid en juridisch vreemdelingenschap. Nederlandse politieke vertogen over de burgerschapsstatus van ‘postkoloniale burgers, Jones, G.R, 2009