‘Verhaal van Molukkers belangrijk’
Staatssecretaris Van Ooijen vindt dat het verhaal over de Molukkers die in 1951 naar Nederland zijn gehaald levend gehouden moet worden. Om dat te kunnen doen verwijst Van Ooijen naar de subsidieregeling Collectieve erkenning van Indisch Moluks Nederland (CEWIN). Daarmee is het vooral aan de Molukse gemeenschap zelf om de herinnering levend te houden. Dit blijkt uit het antwoord op kamervragen van D66-kamerlid Paulusma over de Molukse KNIL-militairen die begin jaren ’50 naar Nederland zijn gehaald.
Omvang groep in beeld
Uit het jaarverslag van Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP) blijkt dat in 2020 414 mensen aanspraak maakten op een Rietkerk-uitkering. Deze uitkering wordt verstrekt aan de groep personen of echtgenoten die door de zorg van de Nederlandse regering in 1951 of 1952 in groepsverband naar Nederland zijn overgebracht en daarna onder de zorg van het Commissariaat Ambonezenzorg vielen. Daarmee heeft het Ministerie van VWS de omvang van de groep in beeld. In 2010 waren dit er nog 1.292 en in 2000 nog 2.744. Per 1 januari 2020 maakten nog 488 personen aanspraak op de Rietkerk-uitkering. Per 1 januari 2021 nog maar 414. Dit betekent dat 76 mensen gedurende het jaar 2020 zijn overleden. Uit de begroting van het SAIP blijkt dat jaarlijks rekening wordt gehouden met circa 40 overlijdens.
Actie
Hoogste tijd dus voor een meer actieve houding. Immers neemt het aantal Molukse KNIL-militairen en hun weduwen jaarlijks sterk af. De staatssecretaris lichtte dat in de kamerbrief als volgt toe: ‘Het is belangrijk dat we de geschiedenis van de Molukse gemeenschap levend houden en erkennen. Het kabinet geeft daarom invulling aan de collectieve erkenning voor hetgeen in voormalig Nederlands-Indië heeft plaatsgevonden en van wat de Indische en Molukse gemeenschap daar en bij aankomst in Nederland hebben moeten ondergaan.’
Levend houden Molukse geschiedenis, vooral door CEWIN
Kamerlid Paulusma stelde vragen over de grafrechten van de KNIL-militairen die in 1951 naar Nederland zijn gehaald, het herdenken van deze KNIL-militairen en de leefomstandigheden in de woonoorden in de periode 1951-1970. Van Ooijen zei daarover het volgende: ‘ Het gaat in deze regeling wat betreft subsidiabele activiteiten om scholing en educatie, museale- en kennis en culturele activiteiten zoals het ontwikkelen van lesmateriaal voor een school, het opstellen van een tentoonstelling in een museum of culturele activiteiten zoals een dansvoorstelling. Activiteiten die zich richten op herdenken, komen op grond van artikel 2, tweede lid, onder a van de regeling niet voor subsidie in aanmerking.’
Sterftecijfers woonoorden
Uit de sterftecijfers van het registratiesysteem van het Commissariaat Ambonezenzorg (CAZ) blijkt dat er in de periode 1951-1970 517 mensen in de Molukse woonoorden zijn overleden. ‘ Indien daar behoefte aan is kunnen via de CEWIN- subsidieregeling aanvragen worden ingediend die zich richten op het verrichten van (wetenschappelijk) onderzoek en het vastleggen van deze kennis in publicaties,’ aldus staatssecretaris Van Ooijen.
Daarmee is het vooral aan de Molukse gemeenschap zelf om duidelijkheid over de geschiedenis en de herinnering levend te houden door gebruik te maken van de CEWIN-regeling.