Interview met Frits. ‘Hoe is het om nergens je thuis te kunnen noemen?’
Frits Manuhutu komt uit het dorpje Haria, op het eiland Saparua op de Molukken. In 1951 kwam hij op 3-jarige leeftijd samen met zijn vader - die in het KNIL vocht - en moeder naar Nederland. Ze dachten dat ze hier tijdelijk zouden verblijven, maar dat pakte anders uit. Frits vertelt over zijn leven in Westerbork, het kindertehuis, zijn dochters en waarom hij zich vooral Molukker voelt. Ondertussen woont Frits al 71 jaar in Nederland.
Dit portret is onderdeel van een scholenproject van het Regionaal Archief Rivierenland en mede mogelijk gemaakt door de interviews van bovengenoemde VWO-leerlingen van het RSG Lingecollege in Tiel. MOZA brengt de portretten - met kleine redactionele wijzigingen - onder de aandacht van een breder publiek.
“Waarom besloot uw gezin naar Nederland te gaan en niet op te gaan in het Indonesische volk?”
De vader van Frits was korporaal in het KNIL. Hij had een broer die getrouwd was met een Indisch-Nederlandse vrouw. Zijn vrouw had een theeplantage en haar ouders woonden ook in de buurt. Zijn broer had een heel leven opgebouwd samen met zijn vrouw en besloot te blijven. Zijn vader integendeel vertrok. ‘Ze mochten niet meer verder vechten’, vertelde Frits. Er was niks meer te halen in Indonesië voor Nederland. Frits is samen met zijn vader en zijn moeder in de boot Roma naar Nederland vertrokken op 8 februari 1951.
“Wat gebeurde er bij de aankomst in Nederland?”
Na de reis kwam hij samen met zijn ouders aan de Lloydkade in Rotterdam aan. Vervolgens gingen ze in een bus naar Amersfoort. Je moest je daar melden. Na het melden kregen ze winterkleren. Na een dag in Amersfoort kregen ze te horen, waar ze tijdelijk zouden verblijven: in het kamp Westerbork. Met de volgende bus onderweg naar Westerbork dus.
“Wat vond u ervan toen u erachter kwam dat u in Westerbork gezeten had?”
‘Het zal wel, dacht ik’, antwoordde Frits. Hij leed er een normaal leven. Hij speelde er met andere kinderen. Je ging er naar school. Ze hadden er namelijk een eigen kampschool, waar hij tot groep vier les kreeg. Frits’ zijn gezin moest toen hij 10 jaar was namelijk het huis uit, omdat het in het kamp niet zo lekker ging. ‘Mijn vader was nooit thuis en mijn moeder was niet zo sterk,’ vertelt hij. Frits’ zijn ouders werden gescheiden van hun kinderen.
De kinderbescherming bepaalde dat ze niet mochten wonen bij zijn tante. Daarom werden ze in een kindertehuis geplaatst.
“Hoe was het voor u in het kindertehuis?”
‘Verschrikkelijk,’ vertelt hij. ‘Maar ik moest me sterk houden, want ik was de oudste.’ Na een tijdje in het kindertehuis gewoond te hebben, wende hij. Hij werd rustiger. Hij accepteerde de situatie waarin hij zat. Frits heeft er tot zijn 14e jaar gezeten. Daarna hebben ze hem geprobeerd in een pleeggezin te plaatsen.
“Hoe ging het daarna?”
Frits heeft eerst bij een pleeggezin gezeten in Putte, omdat hij niet zonder zijn zusjes wilde wonen. Daarna is hij in een kindertehuis terecht gekomen voor jongens, waar hij tot zijn 16e jaar woonden. Op zijn 16e jaar verliet hij het kindertehuis door weg te lopen.
“Waar bent u terechtgekomen nadat u was weggelopen uit het kindertehuis?”
‘Er was iets gebeurd in dat tehuis’, vertelt Frits. Er was wat gestolen bij de Hema. Als straf mochten de jongens het kindertehuis niet verlaten. ‘Ik had afgesproken met vrienden op 30 april, Koninginnedag’ vertelde hij. Maar dat kon helaas niet doorgaan. Daarom verzon Frits een plan. Hij had een goede band met juffrouw Coby. ‘Coby, mag ik wat vragen? Ik heb niets met dat hele diefstal te maken, maar mijn mam is bijna jarig. Kan ik van mijn spaargeld wat krijgen? Dan kan alvast een cadeautje kopen,’ zo was het ongeveer gegaan vertelde hij. Coby ging akkoord, maar dan moest hij wel op tijd terugkomen. Hij belde een vriend op, die hem op de bromfiets kwam ophalen.
Frits vertelde: ‘Ik kwam nooit meer terug. Het geld gebruikte ik gewoon voor benzine.’ Op 30 april ging hij naar het café waar hij had afgesproken met zijn vrienden. In Rotterdam verdiende hij geld met het lossen van boten. Na een tijdje gewerkt te hebben in de havenstad, komt hij meneer Dekker tegen. Meneer Dekker herkent Frits. Hij bleek de vervanger te zijn van zijn vorige voogd en was op zoek naar Frits, omdat hij was weggelopen. Hij hielp Frits aan een kamer in Rotterdam.
“Er zijn vele aanslagen gepleegd in de jaren 70 door Molukkers. Kunt u zich inleven in de mensen die aanslagen pleegden?”
Hij begrijpt heel goed dat er aanslagen en acties gepleegd werden. ‘Uit frustratie’, vertelt hij. Frits zelf was echter bezig met hele andere dingen. Toen Frits alleen ging wonen in Rotterdam, was hij vooral op zoek naar rust. Hij zocht naar bekenden uit zijn eigen gemeenschap. Toen is hij in Assen terecht gekomen, waar hij een baan kreeg. Frits heeft dus nooit meegedaan en is nooit gevraagd om mee te doen aan die acties. Echter denkt hij wel dat als hij gevraagd zou zijn, dat hij ook zoiets hadden kunnen doen. Hij had slecht contact met de overheid en zou het daarom wel gedaan hebben.
“Waarom had u een slechte band met de overheid?”
‘Ze staan niet stil bij wie je bent,’ zegt hij. De overheid liet het namelijk niet toe dat hij bij zijn tante en oom mocht wonen, terwijl de mogelijkheid er wel was. ‘Dan zou ik een Molukse opvoeding gekregen hebben. Waarom mocht dat niet?’ Als jong kind zat het hem al dwars, maar naar mate Frits ouder werd, werd zijn wantrouwen voor de overheid nog sterker. Volgens hem had de overheid zijn familie nooit uit elkaar mogen halen.
“Is uw beeld van de overheid ondertussen veranderd?”
Frits is ondertussen 75 jaar en heeft drie dochters. Hij heeft twee stichtingen opgericht voor de Molukse gemeenschap. ‘Ik heb gewerkt om te zorgen dat we een eigen stek hadden, een eigen koers konden varen. Wij weten wat we willen: huisvesting, school, werk’, vertelt hij. Frits heeft ook gestudeerd. Al die levenservaringen heeft ervoor gezorgd dat hij anders ging nadenken over de relatie tussen de Molukse gemeenschap en de Nederlandse overheid.
“Wat is het grootste verschil tussen het perspectief van uw ouders over de Molukken die naar Nederland kwamen en uw perspectief?”
‘Mijn perspectief is verbreed,’ zegt Frits. Hij vertelt dat hij een opleiding kon kiezen en zich kon ontplooien. Zijn ouders hadden ook dromen, die konden ze echter niet najagen. Zo wilde zijn moeder graag coupeuse worden, dat is haar echter nooit gelukt. Daarentegen is Frits wel geworden wat hij wilde worden en hij heeft dingen bereikt. Daarin ziet hij veel verschillen.
“Hoopt u ooit nog terug te gaan naar de Molukken?”
Hij hoopt in zijn hart graag terug te kunnen gaan naar de Molukken als het een onafhankelijk land is, al denkt hij niet dat hij dat ooit nog zal kunnen meemaken. ‘Ik denk niet dat de machten zo groot zijn in deze wereld, dat iemand naar onze stem luistert’, zegt hij gelijk.
Wel wil hij dat de Molukse gemeenschap zich laat horen in Nederland. De generatie van zijn dochters ziet Nederland wel als thuisland, omdat ze hier zijn opgegroeid. Ondanks dat ze zich in Nederland thuis voelen, gaan ze toch op vakantie naar de Molukken. ‘Dat vinden ze erg fijn’, zegt hij.
“Heeft u het idee dat het uw kinderen is gelukt om een plekje te vinden in Nederland, maar uzelf nog niet helemaal?”
Hij heeft zijn plekje ook wel gevonden. Hij is in zijn gedachten vaak met andere dingen bezig. Vroeger woonde Frits in Deventer, daar kon hij veel voor mensen betekenen. Hier in Tiel heeft hij dat echter niet. Hier is hij onderdeel van de gemeenschap net als alle andere mensen. Hij luistert, daar voelt hij zich goed bij. ’Iedereen heeft zijn eigen kansen, mits je de juiste weg kiest’, zegt Frits. Ook geeft hij toe dat zijn dochters het ook lastig hebben gehad. Bij bepaalde bedrijven zal je niet aangenomen worden, omdat je geen blond haar en blauwe ogen hebt. Na het horen van de achternaam Manuhutu werd je vroeger veel sneller afgewezen dan als je Janssen heette vertelt hij. ‘Vergeet nooit wie je bent’, vertelt hij zijn kinderen, ‘Je hoeft anderen niet het hele verhaal te vertellen, als je maar weet wie je bent, wij zijn Molukkers.’
“Vond u het vervelend als u belde om te solliciteren en uw achternaam uitsprak en twijfeling hoorde?”
Er werden vaak smoezen verzonnen, zoals: ‘De baan is al ingenomen door een ander.’ Wat niet fijn is om mee te maken, maar hij probeerde het telkens weer. Als het dan niet lukt, dan bewandelde hij met moed een nieuw pad. Frits adviseert dan ook om altijd te blijven solliciteren en een nieuwe eerste stap te zetten richting een bedrijf.
“Voelt u meer een Nederlander of een Molukker?”
Frits zegt dat hij vooral een Molukker is. ‘Ik heet geen Janssen of Pieters, ik ben een Manuhutu’. Ook vertelt hij dat hij te herkennen is aan zijn achternaam en zijn uiterlijk. Hij heeft geen blauwe ogen en blond haar. Hij heeft geen lichte huidskleur en volgens hem zijn dat zijn herkenningspunten. Hoewel hij geen Nederlander is, kent hij de cultuur wel goed. Hij zegt dat mensen uit dezelfde groepen altijd naar elkaar toetrekken. Marokkanen zullen naar Marokkanen toetrekken, en Turken naar Turken.
Ze vertrouwen elkaar en ze voelen zich fijn bij elkaar. Zo is dat ook voor hem. Hij voelt zich een Molukker.
“Heeft u het gevoel dat toen de Molukkers naar Nederland kwamen, ze een deel van hun cultuur verloren?’”
Nee, want de Molukkers weten tot de dag van vandaag wat hun cultuur is. Toen ze naar Nederland kwamen zochten ze elkaar op en starten ze bijvoorbeeld eigen dorpsverenigingen, zoals de vereniging Kumpulan Haria. Dan is hij samen met de mensen uit het dorp waar hij vandaan komt. Omdat er in de Molukken veel verschillende dorpen en eilanden zijn, werden er verschillende verenigingen geopend, waarvan er vandaag de dag nog veel van bestaan.